Jens Peter

 Iedere keer dat morgen vandaag wordt is gisteren weer een dag langer geleden en is weer een dag langer geleden. Een diep verlangen terug naar het verleden, naar de doffe pijn van reeds vergaan verdriet, dat is de nacht. Een stad van vergane glorie, afbrokkelende gevels, ingevallen deuren, blijdschap buiten handbereik, dat is de nacht. Onomkeerbaar voortschrijdend, dat is de nacht.
 Herinnering is de waakvlam in die oorverdovende duisternis, in de tijd tussen momenten en de tijd buiten momenten. Een waakvlam geeft hoop, hoop dat iemand een kaars heeft aangelaten om weer terug te komen. Hoop dat als de gaskraan opengaat de vlam weer groeit, ontvlamt, verlicht. Want wie ooit was is toch nog steeds, zal zijn? Lost and found. De waakvlam is een belofte van een nieuwe dag.
 Waakvlam, waken, ontwaken.
 Geleden wordt lijden.

 “Hebt u dit meisje of deze man gezien?”
 Ik sta op dezelfde plek als gisteren, flyer in de hand. Midden in een winkelcentrum in Amsterdam-Zuid, naast de toiletten, spreek ik alweer sinds acht uur vanochtend passanten aan. Inmiddels veel bekende gezichten, soms nog met blikken van medeleven, maar steeds vaker actief de toiletten ontwijkend. Voor de Albert Heijn mag ik sinds een week niet meer staan, omdat de manager vond dat ik de klanten lastigviel. Ben benieuwd hoelang het hier nog duurt.
 Met een bruusk gebaar geeft ook deze mevrouw te kennen dat ze wel wat beters te doen heeft op haar zaterdagochtend dan mij te woord staan. Boodschappen, daarna snel de kinderen van voetbal ophalen, koken en vanavond naar een feestje. Wat ik er niet voor zou geven…
 “Meneer, mag ik u wat”
 “Nee, dat mag u niet.”
 Een brede glimlach op het gezicht toverend loopt hij verder, trots op zo’n gevatte opmerking.
Hoe anders was het twee maanden geleden.
 Man en macht rukt uit na uitvaardiging van het amber alert. Steunbetuigingen komen uit alle hoeken van het land. Signalementen van Suze – meisje, acht jaar oud, 1 meter 40 lang, blond, roze Gaastrajas, rode bril – en haar ontvoerder – man, 1 meter 85 lang, grijze hoodie, zwarte spijkerbroek, met een opvallende snor – worden eerst regionaal, later landelijk en uiteindelijk Europees verspreid. Achtenveertig uur, daarna gaan de overlevingskansen hard achteruit. Resultaten blijven uit. De politie houdt moed: “Suze is onze topprioriteit. We doen alles wat we kunnen.”
 Ik wacht.

 Nieuwe vermissingen krijgen voorrang. Grotere overlevingskansen en beperkte mankracht dwingen tot keuzes. Het amber alert wordt ingetrokken: “We zijn nog altijd hard op zoek.”
 Ik wacht.

 “Als er nieuwe informatie is, gaan we er meteen op af.”
 Nacht.

 Suze speelt met een springtouw op straat, buurjongetje ernaast. Ik begrijp het spelletje niet maar ze lijkt te winnen. Suze komt na schooltijd toehuppelen vanaf het schoolplein. Ze duwt me een tekening in de hand. Suze rent huilend met een schaafwond binnen, even later breed glimlachend want ze had wél gescoord.
 Suze is niet Suze meer. Gezicht vervormd, dezelfde glimlach, op een man van middelbare leeftijd met een snor. Een dikke snor. De snor van een maffiabaas. Een Siciliaanse. Sicilië, land van ongebouwde wegen en nooit gegraven tunnels. Afbrokkelende bruggen, steden, stenen, een desolaat landschap onder de zinderende zon. En ergens op een voetbalveldje, zwetend, staat mijn Suze. Ze scoort een goal, de mensen juichen. Aan de kant staat snor te kijken.
 De wedstrijd klaar, de mensen weg. Ik sta nog altijd aan de kant.
 Een enkele lamp brandt aan de overzijde. Haar zwakke schijnsel verlicht een leeg verloren land. Waar ben je?
 Ergens in datzelfde duister, in die door God vergeten stad, denkt zij hetzelfde? Waar ben ik, wat moet ik doen? Ik weet het niet.

 Help.