“Rest mij enkel nog de Zoute Zusters hartelijk te bedanken dat zij gastvrouw willen zijn tijdens dit tienjaarlijkse congres van de Vakvereniging voor Magisch Ingenieurs,” besloot de dagvoorzitter het welkomstwoord vanachter zijn lessenaar. “En daarmee is het 368e tovenaarsconclaaf geopend!” Hij sloeg een hamer op een daarvoor bestemd blokje om zijn woorden kracht bij te zetten. Een gedempt pok klonk als gevolg. De dagvoorzitter, een Grijze Tovenaar van de Shetlandeilanden, keek vertwijfeld naar het instrument dat hij in zijn hand had. “Het 368e tovenaarsconclaaf is geopend,” herhaalde hij en sloeg nogmaals met zijn hamer op het blokje. Pok. “Ik zei…,” begon hij enigszins verbouwereerd terwijl hij de hamer voor een derde keer op het blokje sloeg, maar niemand hoorde de rest omdat een oogverblindende flits met een oorverdovende knal in het kielzog de zintuigen van alle aanwezige tovenaars benam. De hamer van Thor had wat ouderdomskwalen, maar hij deed het nog steeds.
Nadat iedereen weer bij zijn positieven gekomen was stroomde de centrale vergaderhal grotendeels leeg. Laurent was één van de laatsten die de zaal verliet. Hij zag nog net hoe de Grijze Tovenaar zijn plaats achter de lessenaar terug innam. Die was dusdanig geschrokken van de knal dat hij was uitgegleden en met zijn hoofd akelig tegen het spreekgestoelte aangevallen. De schade leek beperkt, maar Laurent kon horen dat er een stukje onzekerheid in zijn stem was geslopen. De Grijze Tovenaar raspte zijn keel. “Goed, laten we beginnen met agendapunt twee: inkomende en uitgaande post.” De weinige preciezelingen die voor deze agendapunten waren blijven zitten bladerden mee door hun vergaderstukken. De voorzitter vervolgde: “Voor u hebt u een brief van de Stichting voor Magische Bemiddeling, die zij ons negen jaar en acht maanden geleden stuurden, met het verzoek of wij…” Laurent was inmiddels de deur uitgelopen achter het merendeel van de congresgangers aan. Vandaag stonden enkel verenigingsformaliteiten op het programma die, de een enkeling die er zijn hart aan ophaalde daargelaten, de meeste tovenaars absoluut niet interesseerden. Laurent was daarop geen uitzondering, hoewel hij dat tot vandaag niet had geweten.
Niet wetend wat anders te doen volgde hij de mensen die net voor hem de zaal hadden verlaten door de lange gangen van de Zilte Zetel. Het geroezemoes van zijn voorgangers werd grotendeels overstemd door de regen die op het dak kletterde. Die was niet de schuld van Thors hamer, maar een consequentie van het bouwen van een kasteel in het hoge noorden van Schotland. Laurent keek door de hoge ramen en zag hoe in de verte bliksemschicht na bliksemschicht het hemelgewelf dooraderde. Daaronder zag hij een woelige zee. Golf na golf wierp zich op de branding en verloor met groots vertoon haar strijd tegen een standvastige kust. Dat zij verloren was overigens maar schijn, wist Laurent, die zich tijdens zijn studie had verdiept in de interactie tussen zee en kust als onderdeel van een vak over de vroege Toverkunde. De Zeeuwse Zeemagiërs ontleenden hun kracht aan het langzaam maar zeker afkalven van de kustlijn ten gevolge van golf na golf na golf.
Laurent keek terug de gang in en zag tot zijn ontzetting dat de mensen die hij achterna dacht te lopen verdwenen waren. Hij bleef twijfelend staan, maar toen hij na een paar minuten nog geen teken van leven zag haalde hij zijn schouders op en liep door. De Zilte Zetel, het hoofdkwartier van de Zoute Zusters, was gigantisch. Op zoek naar de refter waar tijdens het gehele conclaaf eten en vertier te vinden zouden zijn liep hij gang na gang door. Allerlei deuren ontsloten grote en kleine vertrekken, die allemaal leeg en in duisternis gehuld waren. De refter was nergens te bekennen. De Zoute Zuster waren vroeger een grote toverfactie geweest maar in de laatste paarhonderd jaar waren lichtingen van novices steeds kleiner geworden. Hoewel tovenaars heel oud konden worden hadden ook zij niet het eeuwige leven en inmiddels waren veel Zoute Zusters van weleer gestorven. Dat zij het tovenaarsconclaaf mochten organiseren – iets dat normaal was voorbehouden aan de meeste invloedrijke toverfacties – was dan ook meer uit respect voor wie zij vroeger waren geweest dan voor wie zij nu waren.
Laurent verstomde. Hoorde hij stemmen? “…ben niet gek…” ving hij op en “…precies waar ik het over…”. De stemmen kwamen om de hoek vandaan. “…otheus nooit de gezondste…”. Laurent schuifelde zachtjes dichter naar het einde van de gang en drukte zich tegen een pilaar aan die boven hem weg boog richting het plafond, waar hij de twee onbekende sprekers om de hoek duidelijk kon verstaan. “Sinds jij tot de MR bent toegetreden is hij alleen maar harder achteruitgegaan.” Het bleef angstig stil. Toen antwoordde een zoete vrouwenstem: “Maar Harald, waarom zou ik dat ooit doen?” De man, die blijkbaar Harald heette, antwoordde na enige momenten weifelend: “…dat, Marta, dat is het enige dat ik niet snap.” “Och, Harald, lieve Harald, dan begrijp je er echt he-le-maal niets van, schat.” “Huh? Wat bedoel…” Marta ging onverstoord door: “Gelukkig, lieve Harald, hoef je je er ook niet meer druk om te maken.” “Maar…” “TOTA DIE MANDUCO PULLUM.” Laurent voelde een gigantische hittegolf de hoek om komen die wegviel zo plotseling als zij ontstond. Kort daarop rook hij een lucht als van verbrande kip. Laurent drukte zich met alle macht tegen de pilaar aan, hopend dat ze niet zijn kan op zou lopen. Om de hoek hoorde hij een diepe zucht geslaakt worden en voetstappen die de andere kant opgingen.
Laurent bleef tegen de pilaar staan tot lang nadat de voetstappen in de verte waren verstomd. Pas toen durfde hij zich van de muur los te maken. Hij keek de hoek om. Een zwarte schroeivlek was alles wat er van Harald over was. Marta Fitzgerald, voorzitster van de Magische Raad, het hoogste medezeggenschapsorgaan van de Vakvereniging voor Magisch Ingenieurs, was een moordenaar.