Binnen enkele seconden was Rango omsingeld. Alhoewel hij zich een meester in de vechtkunst met het scheermes waande, werd dit zelfs voor de hoogmoedige Rango iets te veel van het goede. Met een zucht wierp hij zijn scheermes aan de kant. De envelop werd ruw uit zijn handen getrokken. Moedeloos draaide hij om zich heen, ondertussen recht in de ogen van zijn voormalige kameraden kijkend. Met al deze rechercheurs had hij vele jaren samengewerkt, vele avonturen beleefd. Het gezicht van Bill drong zijn gezichtsveld binnen. Aha, een kans. Hij keek Bill diep in de ogen aan, en gaf hem een zwoele knipoog. Een rode blos sierde de wangen van Bill. “Als je wil kunnen we even naar een aparte kamer gaan, Bill”, probeerde Rango, “je weet wel, zoals vroeger in de bezemkasten op kantoor. Ik ben zeker dat we er samen uit kunnen komen, als we er even goed over praten.” Hij legde de nadruk op het woord praten. Bill werd nu vuurrood. Langzaam beet Rango op zijn lip, zo overdreven dat Bill het wel moest zien. De arme man keek naar zijn schoenen, om zich heen, overal als het maar niet recht in zijn ogen was. Rango liep naar hem toe en legde een vinger onder zijn kin, hem dwingend omhoog te kijken. “Zo is het genoeg, Rango”, schalde een andere stem. Met wat knikjes naar twee van zijn mede-rechercheurs werd Rango ruw bij zijn schouders gepakt en met één laatste knipoog naar Bill van hem vandaan getrokken, richting de uitgang van het koffiehuis.
Vandaag, na anderhalve week in een gevangenis van Lousiana, zou hij een gesprek hebben met een leidinggevende. Toen hij, onder escorte, aankwam bij een klein kamertje, zat daar een man op hem te wachten. Hij had nog niet de kans gekregen om te gaan zitten, toen hij een paarse overall in zijn handen gegooid kreeg. “Je tijd van gratis onderdak en eten is voorbij, in deze gevangenis wordt gewerkt voor de kost”, snauwde de man hem toe. Op tafel lag een lijst, waarop hij zich moest intekenen voor een werkzaamheid. Rango boog zich erover. Vooral de vervelende klusjes waren nog beschikbaar. Toen viel zijn oog op de laatste optie, waarbij nog één plaats beschikbaar was. Bakkersleerling. Hij herinnerde zich nog hoe hij vroeger zijn moeder assisteerde als zij brood aan het bakken was, en hoe heerlijk het hele huis dan rook. Ja, misschien was dit wel wat voor hem. Hij schreef zich in, en kreeg te horen dat hij meteen kon beginnen. Dezelfde escorte als waarmee hij gekomen was bracht hem naar een apart deel van het gebouw. Op het moment dat ze door de deuren naar binnen liepen, rook het er naar eten. Door verschillende ramen kon hij naar binnen loeren. Ze waren bezig met het avondeten te bereiden voor die dag, en het zag en rook erg goed. Hij liep door tot de bakkersafdeling, waarbij hij voorgesteld werd aan zijn baas, een jongeman die er uitzonderlijk vriendelijk uitzag voor een crimineel. Maargoed, zo zag Rango zelf er natuurlijk ook uit, vertelde hij zichzelf.
Enkele weken later genoot Rango van zijn “baan” als bakkersleerling. Hij hield van het gevoel van vers deeg in zijn handen, en toonde zich uiterst bekwaam in het bakken van prachtige, heerlijk geurende en smakende broden. Onmogelijk kon hij zich voorstellen dat hij dit nooit eerder had gewild. Dit moest toch wel zijn waar het leven hem al die tijd al naartoe had geleid? Stel je voor dat hij de rest van zijn leven rechercheur was geweest, of crimineel wegrennende van rechercheurs. Hij was blij dat hij daaraan ontsnapt was.