Floris

Jul 04, 2021

Matthijs werd opgeschrikt uit een gedachtenspinsel. Het rinkelen van de bel verkondigde de binnenkomst van een klant. Met een uiterste inspanning hees Matthijs zich uit zijn stoel in het atelier en bewoog zich naar de winkel. Hij wreef het slaapzand uit zijn ogen en zette zijn vriendelijkste gezicht op. Meestal kwam zulke geforceerde beleefdheid zijn humeur ten goede, maar vandaag niet. Vandaag was zo’n dag dat hij zich zelfs stoorde aan het klopritme van zijn hart.

“Goedemorgen, welkom bij Matthijs’ snuffelparadijs! Prullaria voor een eerlijke prijs!”
“Gegroet,” sprak de jongeman. “Mag ik aannemen dat Matthijs degene is met wie ik het genoegen heb?”
“Hoogstpersoonlijk. Honderd punten voor deze buitengewoon treffende constatering. Mag ik dan aan je doorschemerende twijfel aannemen dat je niet uit de buurt komt? Ik wil niet al te hoog van de toren blazen, maar in dit dorp is mijn winkel ondertussen toch wel een begrip geworden.”
“Bravo, je hebt me ontmaskerd. Mijn herkomst ligt inderdaad elders, maar mijn vriendin woont hier in de omgeving. Eigenlijk ben ik op zoek naar een geschikt cadeau voor ons jubileum.”
“Dan ben je hier op het juiste adres. Ik zie je al stiekem kijken naar de vitrine daarginds.”
“Er is daar wel iets wat mijn aandacht trekt ja,” antwoordde de man.
Gezamenlijk bewogen ze zich naar de met spots verlichte glazen vitrine. Op een drietal niveaus had Matthijs zorgvuldig enkele pronkstukken uit zijn verzameling tentoongesteld. Uit de talrijke artefacten in zijn assortiment had hij specifiek deze voorwerpen op vooral curiositeit geselecteerd. Achter het glas zag hij bijvoorbeeld een paar gebogen ouderwetse ganzenveren; een stapel vergeelde post-its met vlugge pennenstreken beklad; een zilveren kopstuk in de vorm van een wolvenhoofd; een verfijnde halsketting uit imperiale tijden van weleer; een sierlijk uurwerk dat de toeschouwer half drie wijsmaakte; een tweetal robijnrode juwelen tot in perfectie geslepen; een goudkleurige naamplaat met Latijnse inscriptie; zelfs een voorwerp dat onmogelijk met reeds bestaande woorden te beschrijven is, maar waarvan de strekking door het geluid ‘Pfokratsrliwam’ wel redelijk goed gedekt wordt. Fier in het midden bevond zich het meest opzichtige walrusexemplaar van een snor dat Matthijs ooit had mogen aanschouwen. Een merkwaardig voorwerp om over te beschikken, maar hij kende de potentie van waar de snor toe in staat was en dat maakte hem er zo trots op.
Hij richtte zich toen tot de klant en begon zijn relaas. “Elk voorwerp in deze winkel heeft zijn eigen verhaal. Het klinkt tamelijk cliché, dat geef ik toe, maar laat ik je inspireren met een voorbeeld. Neem nou dit spel hier, afkomstig van…”
“Hè potverdikkie, nu heb ik ‘the game’ verloren,” viel de jongeman hem in de rede.
“Sorry?”
“Laat maar, hoe minder ik je erover vertel hoe beter. Weet je, eigenlijk verafschuw ik dergelijke nieuwerwetse eigenaardigheden zodanig dat ik huiver bij de gedachte bij te dragen aan het voortbestaan ervan. Lang heb ik dapper weerstand geboden tegen de aanhoudende opdringerigheid waarmee getracht werd mij te bekeren tot hun heilige kringen. Maar eenmaal bezweken onder de druk word je met de gewelddadigheid van een zweepslag beetgepakt en meegesleurd in een schier eindeloze stortvloed aan tegenslagen die werkelijk elke vorm van genotswellust tenietdoet. Met moordende toewijding wordt elk greintje vermaak uit je leven geperst, net zo lang tot je reduceert tot een slaaf van je zintuigen, voor eeuwig gedoemd in een staat van alertheid te verkeren, met enkel de incidentele zelf-geïnduceerde toetakeling van een lotsgenoot en de kortstondige euforie die daarmee gepaard gaat ter voldoening.
Maar misschien overdrijf ik een beetje. Sorry voor de onderbreking, neem me niet kwalijk, ga verder.”
“Ik begrijp niet helemaal wat je probeert te zeggen, maar gezien de emotie die het bij je losmaakt zal ik er maar niet op doorgaan. Goed, dit spel wordt ‘Weerwolven van Wakkerdam’ genoemd. Dit hier is een zeldzame handgeschreven editie met enkele zeer bijzondere illustraties. Gelet op de geliktheid vermoed ik dat dit exemplaar het werk is van een groot kunstenaar.”
“Zeer indrukwekkend allemaal. Mag ik vragen, hoe kom je in vredesnaam aan al deze spullen?”
“Ik vind het denk ik gewoon zonde om troep op te ruimen,” zei Matthijs grinnikend.
“Oké, maar dan nog. Waar komt het vandaan?”
“Heel af en toe vind ik zelf wel eens wat in het bos of op het strand. Maar het meeste heeft zich via een klant een weg naar mij gevonden. De klanten weten dat ze er bij mij meer voor terugkrijgen dan op een vlooienmarkt elders. Mijn etablissement onderscheidt zich daarvan. De mensen krijgen bij mij namelijk de garantie dat hun artefact een waardige nieuwe eigenaar vindt en niet in een muffige kelder verdwijnt.”
“En verlopen de zaken naar gelang?”
“Zoals je om je heen ziet wordt mijn service door velen gewaardeerd. Het verdient niet veel, maar ik doe het al bijna vijfendertig jaar met veel plezier.”
“Helemaal in je eentje?”
“In het begin niet. Ik heb de zaak opgezet samen met een goede vriendin. Een aantal jaren nadat we begonnen waren raakte zij zwanger van een zoon. Haar man heeft haar kort daarna verlaten, waarop ze spijtig genoeg uit het vak heeft moeten stappen. Sindsdien doe ik het alleen. Maar dat is nu ook alweer vijfentwintig jaar geleden.”
“Drieëntwintig jaar,” corrigeerde de jongeman hem plotseling.
“Par… Pardon?” was het enige wat de met stomheid geslagen Matthijs nog kon uitbrengen.
“Drieëntwintig jaar. Het is drieëntwintig jaar geleden dat Maria door haar zwangerschap afscheid heeft genomen van jullie zaak. En negen maanden later begon voor haar de hel.”
Er vielen voor Matthijs nu een aantal kwartjes. “Jij bent hier niet om een cadeau voor je vriendin te kopen, of wel?”
“Chapeau. Nee, dat ben ik inderdaad niet. Ik ben hier om mijn medezeggenschap af te dwingen.”
“Ik heb geen idee waar je het over hebt.”
“Jij weet dondersgoed waar ik het over heb, jij gore klootzak! Jij hebt haar in de steek gelaten! Jij hebt mij in de steek gelaten! Op het moment dat we jou het hardst nodig hadden heb je je biezen gepakt en ben je verdwenen. En waarom? Geef antwoord!”
“Wie denk je wel niet dat je bent?”
“Denk je dat ik het nog niet weet? Mijn moeder heeft me over jullie verteld. Jullie hadden meer dan alleen een professionele relatie, weet ik nu.”
“Hou op! Dat was niets, we zijn gewoon een keer een nachtje wat verder gegaan. En Maria had al een partner!”
“Waag het niet om je achter hem te verschuilen. Je wist dat ze een relatie had en toch heb je haar zwanger gekregen. En ik ben vaderloos opgegroeid zonder medezeggenschap daarover.”
“Dus wat wil je van me? Ik kan de gedane zaken niet terugdraaien.”
“Ik verwacht helemaal niets van jou, jij vuile rat. Maar denk maar niet dat je hiermee wegkomt. Het wordt tijd dat je aan den lijve ondervindt wat je mij en mama hebt aangedaan.”
“Over mijn lijk.”
“Wat jij wil.”