Roland

De jonge Martians, de groep van de nieuwste aankomsten op Mars. Jonge mensen vers van de wat minder verse Aarde, klaar om de wereld, de rode wereld, te gaan vormen. Er was slechts een probleem, de Oudere generatie. Zij wilden Mars zo veel als mogelijk op de Aarde doen lijken, maar de jonge Martians wisten dat dit nooit zou werken. We hadden dan misschien gras hier maar een Aarde zoals de aarde was zou het nooit worden. Maar dat wilden de jonge Martians dan ook niet. Zij wilden simpelweg een nieuw bestaan opbouwen, een schone lei op deze rode planeet.
Een van deze jonge Martians, Mara, liep door de pas gelegde koloniale straat. Ze liep langs grote barakken die langzaamaan vervangen werden door ‘echte’ huizen. Het was allemaal nog steeds een puinzooi. Wat een enorme tegenstelling vormde tot de gebouwen rond het centrum, waar de eerste Mars kolonisten waren aangekomen. Ze zuchtte, hoe kreeg men het toch voor elkaar om nu al achterstandswijken gecreëerd te hebben? Hopelijk zou er na de komende vergadering iets aan gedaan worden, maar Mara vreesde het ergste.
Een vergadering waar ze trouwens al laat voor was! Ze versnelde haar pas richting het centrum, waar het vergaderingsgebouw geplaatst was. Het was een van de weinige echt stevige gebouwen op het moment. Typisch.
Ze keek op haar horloge, 12:30, het was al half twaalf! De vergadering zou elk moment beginnen! Haar versnelde pas veranderde in een gehaaste sprint. Ze sprintte door een steegje tussen twee barakken, een afsnij route die ze op haar eerste dag hier had ontdekt. Ze sprintte zo snel dat ze niet om zich heen keek en- Bam. Tegen iemand op botste. Ze stond snel op en mompelde ‘sorry’ voordat ze haar sprint hervatte. Of tenminste ze probeerde haar sprint te hervatten maar een stevige greep aan haar arm weerhield haar hiervan. Ze keek verschrikt naar haar arm. De persoon, een man, waar ze tegenaan was gebotst keek haar woedend aan. Hij wees op een vlek op zijn shirt, blijkbaar had de man een drank vast gehad toen zij tegen hem aanliep.
‘Sorry? Denk je dat dat genoeg is? Dit was het laatste shirt dat ik nog had van mijn tijd op aarde. En nu is het geruïneerd!’
‘Sorry maar ik ben te laat voor ee-’
‘Dat interesseert me niet!’ hij pakte haar bij haar shirt vast en tilde haar op. Zijn andere hand had hij in een vuist gebald, klaar om haar te slaan. Vlak voordat zijn vuist haar zou raken slaakte de man opeens een verschrikte kreet en liet haar los. Hij keek naar de hand waar hij haar net mee vast had gehouden. Er kwam iets roods vanaf. Bloed.
Opeens hoorde de man een lach, geen vrolijke lach, geen warme lach, maar een koude kille lach. Een snerende lach, minachtend zelfs. De man keek op van zijn hand. En keek recht in twee ijskoude blauwe ogen.
Het tweede wat de man opmerkte, nadat hij zijn blik had losgescheurd van die ijsblauwe diepten, was de lach. Een wrede haast duistere glimlach.
Mara boog zich over de door angst achteruit gevallen man en lachte. ‘De volgende keer dat je met iemand denkt te sollen,’ zei ze, terwijl ze haar vlindermes schoonveegde aan haar mouw, ‘kijk dan eerst of ze niet uit het Noorden komen.’ En met die woorden klapte ze het mes dicht en liep weg, de man in shock achterlatend.
Toen ze eindelijk het vergaderingsgebouw in hijgend binnen stormde, zag ze dat er niemand was. Ze keek vragend om zich heen. Ze was toch niet zo laat? Ze wou net op haar horloge kijken toen ze een stem achter zich hoorde.
‘Mara? Wat doe jij hier?’
Toen ze zich omdraaide zag ze Martijn staan.
‘Ik ben hier voor de vergadering.’ Antwoorde ze hem.
Hij keek haar verward aan. ‘Die is een uur geleden al afgelopen.’ Antwoorde hij.
Mara keek op haar horloge, 13:00! Wanneer was het opeens een uur geworden?
‘Oh. Dan heb ik me vergist in de tijd.’
‘Dat blijkt maar weer.’
‘Heb ik nog iets belangrijks gemist?’
Voordat Martijn iets kon zeggen klonk er opeens een luide schreeuw.
‘De voorzitter is vermoord!’