Jens Peter

  Dat hij het koffiehuis niet zou verlaten via de weg van binnenkomst stond allengs vast, maar dat de rechercheurs zó snel zouden komen, dat had Rango niet voor mogelijk gehouden. Hoe moest hij nu wegkomen? Een nieuwe tinteling ontvouwde zich, ditmaal niet in zijn vingers maar in zijn kleine teen.
  De rechter, om precies te zijn.
  Want enkele centimeters voorbij de teen in kwestie, onder meerdere centimeters dik eikenhout, bevond zich een broodmes. Net onder dat broodmes bevond zich een hand. Die hand was van Liz en op precies dit moment had het eikenhout het afgezaagd zullen begeven waarna Rango onnavolgbaar in een evenzo afgezaagde tunnel zou zijn verdwenen. Aan het einde van die tunnel stond een mat grijze ontsnappingsauto.
  Rango realiseerde zich dit alles binnen de tijd dat de rechercheurs binnenstroomden en Petre overeind hielpen. Een boze meute stond al snel hutjemutje om hem heen.
  Zijn messcherpe intellect draaide ondertussen overuren. Op basis van de karakteristieke resonantie van een roestvrijstalen broodmes van zevenentwintigenhalve centimeter constateerde Rango dat Liz nog vijfenhalve jaarring moest doorzagen, aannemende dat ze geen knoest zou tegenkomen. Wat te doen?
  Eén optie was alvast uitgesloten. De plukken schrale aangezichtsbeharing die de dienders op hun bovenlip tentoonspreidden zouden nooit vatbaar zijn voor de verlammende haal van een scheermes.
  “Leg dat scheermes neer, Rango,” schreeuwde Petre, “en stap weg van het lichaam.”
  “Dat kan ik helaas niet doen, Petre. Een man zonder scheermes is geen man. Een man zonder snor ook niet.”
Die opmerking had het gewenste effect. De agenten keken voor het eerst goed naar het gezicht van Petre. Zijn ooit zware bruine borstelsnor was verworden tot iets dat hoogstens nog een tandenborstelsnor genoemd kon worden.
  Bovenop het ritmische heen-en-weer van het broodmes ontwaarde Rango nu een nieuwe vibratie. Een geschrokken geschuifel van voorgeschreven politieschoeisel resoneerde door de eikenhouten planken. Rango zag zijn kans schoon.
  “Wil er iemand anders een scheerbeurt?”
  “Bedreiging van een ambtenaar in functie!” De uitroep van een van de functionarissen klonk hard aan de oppervlakte, maar een kleine hapering in zijn stem verried de existentiële angst voor zijn harige metgezel.
  “Ik zeg het nog één keer, LAAT DAT WAPEN VALLEN.”
  De tijd begon te dringen. Het zou niet meer lang duren voordat één van hen uit zijn gechoqueerde toestand vrijkwam en zich zou realiseren dat een snor weer aan kan groeien. Als dat zou gebeuren, was het klaar voor Rango.
  Een verandering in de trilling vertelde hem dat Liz de laatste jaarring had bereikt. Aan de lagere frequentie ervan voelde Rango dat dit een dikke moest zijn. De agenten waren inmiddels van de grootste angst bekomen en kwamen steeds dichterbij.
  “LEG. DAT. MES. NEER.”
  Een kaalgeschoren woede had zich van Petre meester gemaakt, de ratio verdwenen samen met zijn snor. Uit zijn borstzak trok hij nu zijn eigen scheermes.
  Rango verstijfde. Zijn snor begon te trillen.
  De smalle lange punten vibreerden angstig mee.
  Petre chargeerde, scheermes in de aanslag.
  Een stofwolk en een klap.
  De haal van Petre doorkliefde het luchtledige luttele millimeters boven Rango’s hoofd.
  Liz was net op tijd.

  De walrussnor van de filosoof was veilig weggestopt in het handschoenenkastje van de ontsnappingsauto. Liz zat achter het stuur terwijl Rango afgepeigerd in de bijrijdersstoel zat bij te komen. Met licht opgekrulde mondhoek keek Liz naar rechts.
  “Alles snor, schat?”
  Rango draaide zijn hoofd nonchalant naar Liz toe.
  “Het scheelde maar een haartje.”